Definitief wetsvoorstel VAR-vervanger roept vraagtekens op

Definitief wetsvoorstel VAR-vervanger roept vraagtekens op

Verantwoordelijkheid verschuift naar opdrachtgever

In het kader van de aanpak van schijnzelfstandigheid van zzp’ers is vorig jaar de Beschikking geen loonheffingen (BGL) ter vervanging van de VAR voorgesteld. Deze vervanging is echter een vroege dood gestorven. Er was met name kritiek op de forse regeldruk die het toetsen van de arbeidsrelatie tussen de zzp’er en de opdrachtgever per opdracht met zich mee zou brengen.

Staatssecretaris Wiebes kwam onlangs met een aangepast voorstel, waarin sectorspecifieke modelcontracten als de oplossing gepresenteerd werd. Inmiddels ligt het definitieve wetsvoorstel, wat de naam Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties heeft gekregen, ter aanname bij de Tweede Kamer. De nieuwe regeling biedt opdrachtgevers de mogelijkheid de overeenkomst die ze met zzp’ers sluiten vooraf te laten toetsen door de Belastingdienst. Deze beoordeelt de overeenkomst, bepaalt wat de exacte arbeidsrelatie is en of de opdrachtgever wel of geen loonheffing dient af te dragen. Wanneer achteraf blijkt dat de situatie toch anders is dan in de overeenkomst vastgelegd, kan de Belastingdienst alsnog een naheffing opleggen.

Sectoraanpak positief
Met de nieuwe aanpak worden niet langer alle zelfstandigen over één kam geschoren, zoals dat bij de VAR het geval was. Dat is goed nieuws. Het is niet voor niets dat HeadFirst al in 2013 pleitte voor het aantonen van zelfstandigheid met behulp van een sectoraanpak. Zoals we toen zeiden: ‘Schilders hebben misschien wel drie opdrachtgevers per week, terwijl een IT’er er wellicht één per jaar heeft.’ Maatwerk is een must, dat nu met het voorstel van staatssecretaris Wiebes geleverd lijkt te gaan worden. Maar toch zijn er ook bij een sectorspecifieke aanpak een aantal kanttekeningen te maken. Hoe wordt de sectorverdeling? Welke verschillen zijn er te maken tussen de overeenkomsten voor bijvoorbeeld schilders en IT’ers? Het definitieve voorstel van Wiebes geeft geen antwoorden op deze vragen.

Geen uitsluitsel over ondernemerschap zzp’er
In de nieuwe aanpak wordt de mate van ondernemerschap niet meer beoordeeld. Hierover wordt in het voorstel gezegd: ‘Aan een overeenkomst is niet af te lezen of de opdrachtnemer een ondernemer is. (…) In het alternatief worden dan ook geen uitspraken gedaan over een eventueel ondernemerschap van de opdrachtnemer en er kunnen dus ook geen gevolgen aan worden verbonden wat betreft de fiscale ondernemersfaciliteiten.’ Dit lijkt me terecht. Het is niet aan een opdrachtgever in de gaten te houden of de zelfstandige bijvoorbeeld investeringen doet, marketing voert of meerdere opdrachtgevers heeft. Een logische en goede stap dus. Er ontstaat echter wel een leegte op het gebied van de genoemde fiscale kant. De VAR (winst uit onderneming (wuo) en directeur grootaandeelhouder (dga)) was altijd min of meer een bewijs van ondernemerschap. Althans, de factoren op basis waarvan een VAR-wuo (en ook een VAR-dga) verstrekt werd, waren grotendeels gelijk aan de criteria waaraan een zzp’er moet voldoen om als zogeheten ‘ondernemer voor inkomstenbelasting’ gezien te worden door de staat. De status waarmee de zzp’er recht heeft op zelfstandigenaftrek. Het is zaak dat deze leegte opgevuld wordt. Een soort van ‘Bewijs van ondernemerschap’ ligt voor de hand.

Verantwoordelijkheid bij opdrachtgever
In de huidige situatie van de VAR ligt het risico op naheffing van sociale lasten volledig bij de zzp’er, die we bij HeadFirst de zelfstandig professional (zp’er) noemen. In het nieuwe voorstel draait dit 180 graden. Volgens het voorstel ‘… is het van belang dat ook daadwerkelijk wordt gewerkt overeenkomstig de beoordeelde overeenkomst. Indien bij een controle van de Belastingdienst blijkt dat er in de praktijk niet volgens die overeenkomst wordt gewerkt, is er geen vrijwaring voor de loonheffingen.(…) Het kan daarbij zijn dat de arbeidsverhouding gelet op de wijze waarop wordt gewerkt, moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking. Is dat het geval, dan zal de Belastingdienst aan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag voor de loonheffingen opleggen.’

Menig opdrachtgever zal dan ook beven van het voorstel. De schade is niet te overzien als achteraf bepaald wordt dat een bedrijf over moet gaan tot het betalen van sociale lasten voor de honderden door hen ingehuurde zp’ers. Een risico dat door veel bedrijven in Nederland overigens afgehecht wordt door het werken met intermediairs.

Rol intermediairs
Dat risico is direct een bruggetje naar mijn meest kritische kanttekening bij het voorstel van Wiebes. Er wordt niet gesproken over de rol van de intermediair, of wel kennisbemiddelaar zoals HeadFirst zichzelf liever noemt, in het hele verhaal. Alhoewel, met de nodige creativiteit kan het volgende als zinspeling geïnterpreteerd worden richting intermediairs: ‘Het alternatief houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst.’

De intermediair, althans als ik kijk naar onze eigen organisatie, treedt op als belangenorganisatie voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Het lijkt me dus dat de intermediairs eveneens een modelovereenkomst voor mogen leggen bij de Belastingdienst. Maar zeker weten doe ik dat niet aan de hand van wat er nu bekend is. Die zekerheid gaan we uiteraard wel zoeken.

Stap in de goede richting
Kortom, het nieuwe voorstel is wat mij betreft een stap in de goede richting, maar tegelijkertijd zijn er nog een groot aantal vraagtekens waardoor van algehele positiviteit nog geen sprake is. We volgen de ontwikkelingen uiteraard op de voet, beïnvloeden het waar nodig en mogelijk is, om de belangen van zowel onze opdrachtgevers als de opdrachtnemers te behartigen.

Bart van der Geest