Vast wordt het nieuwe flexibel

Onlangs is de Wet werk en zekerheid geïntroduceerd om de kloof tussen mensen met een flexibel en vast contract te verkleinen. Maar werkt dit in de praktijk ook zo? Paul de Beer, bijzonder hoogleraar Arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, vertelt hoe hij denkt over deze nieuwe wet.

De Wet werk en zekerheid is erop gericht om mensen makkelijker aan een vaste baan te helpen. Gebeurt dit ook?

‘‘De wet is pas een aantal maanden in werking, dus het is nog te vroeg voor conclusies. Maar het is duidelijk dat de wet verschillende dingen gaat opleveren. Het idee van minister Asscher (SZW) was om de kloof tussen mensen met een flexibel- en een vast contract kleiner te maken. Dit moet gebeuren door mensen met een flexibel contract eerder uitzicht te bieden op een vast contract en mensen in een vast contract gemakkelijker te kunnen ontslaan. De ontslagvergoeding om iemand te ontslaan is ook lager. Maar of dit gaat werken, dat weten we nog niet.’’

‘‘Een heikel punt van de wet is dat mensen met een flexibel contract het recht hebben om na maximaal twee jaar een vast contract te krijgen. Volgens de oude wet was dit drie jaar en werd dit soms nog verder opgerekt. Bij mij op de universiteit kreeg je op bepaalde afdelingen pas na zes jaar een vast contract.’’

Hoe denk je zelf over deze wet?

‘‘Het streven naar de kleiner wordende kloof begrijp ik volkomen. Ik denk alleen dat de mate waarin flexibel werk is ontwikkeld niet meer in evenwicht is met de behoefte naar flexibiliteit bij bedrijven. In tijden van crisis heb je misschien tien tot vijftien procent flexibele werknemers nodig om de klappen op te kunnen vangen. Momenteel is wel 35 procent van de werknemers flexibel. En naar mijn idee is dit niet alleen voor de flexibiliteit van het bedrijf, maar om te bezuinigen op de kosten. Ik vind het niet gek dat de minister zegt dat dit te ver gaat, maar de vraag is of deze wet iets aan deze situatie gaat veranderen. Misschien gaan werkgevers nu al na twee jaar op zoek naar een nieuwe werknemer. Dat suggereert een negatieve werking van de wet.’’

Wat nu als je niet zeker weet of bepaalde functies over een paar jaar nog bestaan?

‘‘Bij twintig procent aan flexibele krachten heb je als bedrijf genoeg flexibiliteit. Misschien niet altijd op de functies waarop je moet bekrimpen als het economisch minder gaat, maar daar kun je intern mee schuiven. De Wet werk en zekerheid zal er zeker niet toe leiden dat iedereen na twee jaar een vast contract gaat krijgen, maar zeker nu het beter gaat met de economie zal het mij niet verbazen als mensen denken; waarom zou ik deze goede medewerker laten vertrekken om een nieuw iemand aan te nemen waarvan ik het nog maar moet afwachten?’’

Bart van der Geest